Opwekking - Opwekking 461

^AMijn Jezus, m^Eijn Redder, ^F#mHeer, er is n^Eiemand als ^DU. Laat elk mom^Aent, ^Dal wat ik d^Aenk, ^F#mvol zijn van Uw ^Glief^Dde, ^Esus4Heer. ^E

^AMijn schuilplaats, m^Eijn trooster, ^F#mveilige t^Eoren van kr^Dacht, adem en st^Aem, ^Dal wat ik b^Aen, ^F#mbrengen U voortd^Gure^Bmnd e^Esuser. ^E

^AJuich voor de H^F#meer, heel de a^Darde wees b^Elij. ^AZing van de ^F#mKoning en Z^Dijn heersch^Esusappij. ^{E F#m}Bergen aanbidden, de z^Dee juicht mee bij het h^Eoren v^Dan Uw N^Eaam.

^AU wil ik pr^F#mijzen voor d^Dat wat U sc^Ehiep; mijn l^Aeven lang l^F#moven, want ^Bm7U heb ik ^Esuslief. ^{E F#m}Niets is zo goed als een l^Deven heel d^Eicht bij ^AU. ^{D E}