^DbAltijd weer verl^Fmang je naar naar het li^Gbcht van de z^Dbon ^DbWil je je ko^Fmesteren ^Gbin die warmteb^Dbron ^DbAls in 't parad^Bbmijs waar het a^Abllemaal beg^Gbon. ^DbNiets is zo beh^Fmaaglijk als de str^Gbeling^Ebm van de zon^Ab.

Zij a^Eait je gez^Abmicht, doet t^Aintelen je h^Euid, ^Ewist alle zo^Abmrgen en so^Amb're buien ^Euit. Op^Eeens weer het ge^Dbmvoel, dat het g^Boede overw^Aon. A^Eltijd weer verl^Abmang je naar lic^Gbmht en warmte ^Bvan de z^Eon.

De n^Cacht is meed^Cogenloos en e^Findeloos l^Emang Maakt mo^Fedeloos, ^Fmachteloos en ba^Gmng ^G

^COveral zw^Cart, Z^Fweet op je gez^Cicht Je h^Cmebt alti^Bbjd die a^Dmngst: w^Dmordt het weer l^Aicht ?

^DAltijd weer verl^F#mang je naar het li^Gcht van de z^Don W^Dil je je ko^F#mesteren i^Gn die warmtebr^Don ^DAls in 't parad^Bmijs waar het a^Allemaal beg^Gon. N^Diets is zo beh^F#maaglijk als de str^Geling ^Emvan de zon. ^A

Zij a^Fait je g^Amezicht, Doet t^Bbintelen je h^Fuid W^Fist alle zo^Amrgen En s^Bbombere buien u^Fit Op^Feens weer het gev^Dmoel Dat het g^Coede overw^Bbon ^FAltijd weer verla^Amng Naar l^Gmicht en w^Bbarmte ^CVan d^Bbe zon. ^{F Dm Bb Gb F}